Het Hof Den Bosch kreeg de vraag voorgelegd of de eigenaar van de grond automatisch ook eigenaar was van het daar aanwezige schoolgebouw. Er was niets over geregeld in een akte. Bij de bouw was het bedoeld als tijdelijk, voor vijf jaar, en met enige moeite was het gebouw zelfs demontabel. De gebruiker en de grondeigenaar wisten dat. Ook de Belastingdienst beschouwde het gebouw als een zelfstandige, roerende zaak. Maar omdat die bedoeling van tijdelijkheid niet voor iedereen zichtbaar was, bepaalde de rechter dat het gebouw bij de grond hoorde en daarom toebehoorde aan de grondeigenaar.
