Op 24 januari 2014 heeft de Rechtbank Den Haag nog eens bevestigd wat we al vreesden: Ook een beetje vruchtgenot leidt al tot vruchtgebruik. Overlijdt een vruchtgebruiker (vaak de ouders), dan wordt de eigenaar (vaak de kinderen) met te nauwe familiebanden voor de volledige waarde van het huis aangeslagen voor erfbelasting (successierecht). In de wet staat enerzijds dat verhuur tegen een te lage prijs wordt beschouwd als vruchtgenot en anderzijds dat bij verhuur vanaf 2010 de huur minstens 6% van de WOZ-waarde moet bedragen: dat is in de praktijk torenhoog! Voor oudere huurovereenkomsten is voldoende dat ze op 1 januari 2010 reëel moesten zijn, maar daarna wel jaarlijks geïndexeerd moeten worden. In alle gevallen geldt dat moet worden bewezen dat de huur steeds daadwerkelijk is betaald.
Doorgeredeneerd hoeft de veel te hoge huur niet zo nadelig te zijn. Immers: daarmee wordt de vermogensoverdracht van ouders aan kinderen alleen maar versneld. De pijn is gevoelsmatig: de ouders hebben hun huis al weggegeven en moeten huur gaan betalen. Die huur is vervolgens ook nog eens absurd hoog.
(achtergrond: Tot 2001 was er een middel tegen vele kwalen in het successierecht: verkoop van de woning aan de kinderen onder voorbehoud van gebruik en bewoning. Gebruik en bewoning worden net zo behandeld als vruchtgebruik. In 2001 moest over een dergelijke woning ineens vermogensbelasting – Inkomstenbelasting box 3 – betaald gaan worden. En vanaf 2010 wordt ook het einde van het voorbehouden woonrecht nog extra streng belast. Verhuur kan maar een beperkte oplossing bieden.)